Monumentje voor mijn ouders

– laatste bewerking: 12 februari 2024.

Deze foto is mij al zo’n vijftig jaar heel dierbaar. Bij mijn vader voor op de fiets.
Mijn moeder is ook aanwezig op de foto. Niet zichtbaar. En ook niet om de camerasluiter te bedienen. Daar heb ik wel over gespeculeerd maar dat is onwaarschijnlijk.

Nee, mijn moeder is op dit moment de zondagmiddagmaaltijd aan het bereiden. Want zo was de rolverdeling: na de kerkgang op de zondagochtend ging papa lekker fietsen – in dit en vele andere gevallen met mij – en mama zorgde voor de heerlijke geuren die we roken als we thuiskwamen. Aardappels – mijn lievelingseten, toen en nog steeds – groenten en een (klein) stukje vlees. Rollade of rosbief of een hele kip voor zeven personen. Vooral de sauzen over de aardappels herinner ik mij.
Ik hielp bijzonder graag mee in mama’s keuken, snijden, schillen, schoonmaken. Op woensdag maakte mama verse friet. Ik hielp. We hadden een broodsnij-apparaat uit de boedel van de opgeheven jeugdherberg Hoogcrutz waar papa penningmeester was. Dat apparaat bleek uitstekend geschikt om eerst aardappelplakken te maken en daarna –
avant la lettre – Vlaamse friet.

Ik heb geen beelden van mijn moeder op de fiets. Ze zal er vast een gehad hebben, maar niet in mijn herinnering. Mijn moeder was van ‘thuis’: schoon, gezellig, rust, regelmaat, geborgenheid, aanraking, spelletjes, schoenen poetsen voor het hele gezin op de zaterdagavond. Samen met mij. En daarna een dubbele patience met radio op de achtergrond. En dan naar bed. Dierbaar.

Terug naar de foto. Ik heb aan het voorstoeltje een levendige herinnering: een door de verdroging enigszins gecraqueleerd bruinig leren zittinkje, de stang in mijn rug, de verstelbare voetsteuntjes.
‘Voor op de fiets’ was heerlijk. Je zag alles, de wind waaide in je gezicht, praten met en luisteren naar papa op aanraakafstand, wijzen met die kleine wijsvinger naar wat ik zag. Samen babbelen. Onderweg.
De fiets van papa had een Torpedonaaf. Hans Aarsman leerde ons via zijn Volkskrantrubriek ‘Aarsmancollectie’ kijken naar wat er op foto’s te zien is. Je ziet onder mijn rechter bovenbeen de hendel van de drie versnellingen op de middenbuis zitten.
De rest herinner ik mij fotografisch. Zelfs het lettertype van ‘Torpedo’. Een staaldraad naar de zadelbuis, daar overgaand in een aluminiumschakelstukje van zo’n 4 cm over een katrolrolletje en dan naar de achteras met een staaldraad, daar overgaand in schakels de achteras in.
Die fiets is altijd ‘papa’s fiets’ gebleven. De RIH-fiets die hij zich medio jaren zestig permitteerde – zowaar met een 5-versnellingen Sturmey Archer – is voor mij nooit papa’s fiets geworden. Mijn broer Dolf heeft die fiets uit de erfenis gekregen. Gegund. Nooit benijd.

Een knappe man. In pak, altijd in pak.

Ik voelde een grote behoefte om dit ‘Monumentje voor mijn ouders’ op te richten. Dat heeft vooral te maken met het feit dat ze – beiden – veel te vroeg uit het leven zijn weggerukt.

Met de kennis van nu kun je niet anders dan concluderen dat pa ongezond leefde. Teveel eten bij te weinig beweging en een rookverslaving, gecombineerd met een genetisch slechte uitgangspositie: circulatieproblemen. De eerste echte ‘waarschuwing’ kwam zo omstreeks 1966 denk ik: een hartinfarct. Papa mocht toen een klein jaar niet werken en was thuis. Ik herinner mij die tijd als bijzonder plezierig. Hij richtte een knutselzolder in op een van de kleinste onder-het-dak-ruimtes op de tweede verdieping. Daar hing hij zijn gereedschap op en daar had hij een commode als werkbank. In die tijd trok ik – in mijn herinnering – veel met hem op. Ook al heb ik geen idee wat hij überhaupt knutselde. Het kan goed zijn dat het bleef bij het inrichten van die man’s cave, avant la lettre.
Na voldoende gezond verklaard te zijn, ging hij weer aan het werk bij IJzergieterij Fonderie Millen, waarover later meer. Na voldoende gezond verklaard te zijn, ging hij weer aan het werk. Maar met nog steeds een ongezond leefpatroon. We moeten dat evenwel in zijn tijd zien: dat mannen rookten was normaal, over gezond eten was nog weinig bekend, sportscholen bestonden niet.
De dagelijkse bloedverdunners werkten fataal uit toen hij op 12 juni 1969 een hersenbloeding kreeg. Geen stolling, de bloeding wilde niet stoppen. Mijn zus Marjo alarmeerde mij, ik fietste de benen uit mijn lijf naar het Annadalziekenhuis, ik zag en hoorde – toegelaten tot de kamer waar voor zijn leven gestreden werd –  zijn doodsstrijd. Door een verpleegkundige werd ik weggeleid naar de gang. Een kwartier later kwam ze terug: ‘Je vader is dood.’ Vier dagen voordat we zijn 45ste verjaardag zouden hebben gevierd.

Mijn moeder was ontroostbaar en aanvankelijk – heel kort overigens – ‘de weg kwijt’. Maar daarover later meer.

Eerst iets anders. Bij mijn overwegingen over typeringen in dit ‘Monument voor mijn ouders’ schoten mij de woorden ‘onopgemerkt’, ‘onopvallend’ en ‘onopgevallen’ door het het hoofd. Daar klopt allemaal iets van. Het woord ‘vergeten’ is voor mij in elk geval niet van toepassing. Er gaan weinig dagen voorbij waarop ik niet aan een van mijn ouders of aan beiden denk. Ofschoon ze beiden veel te vroeg gestorven zijn, hebben ze een grote en in de kern positieve invloed op mijn ontwikkeling gehad. Ik ben ze daarvoor dankbaar, iedere keer weer. Vandaar een belangrijk motief voor het oprichten van dit ‘Monument’.

Dolf Grégoire en Berthie Gehem waren onopvallende ouders. Ze waren degelijk, goed Rooms-Katholiek en daarbij beiden overtuigd lid van de ‘derde orde’, de lekenorde van de Franciscanen (OFM = Ordo Fratrum Minorum).
Het waren beslist geen hemelbestormers, ze waren gematigd, conservatief, traditioneel. Ze hebben – behalve hun gezin – geen ‘nalatenschap’ in de zin van externe bekendheid om het een of ander.

Papa eerste hobby was klassieke muziek. Hij had in de loop der jaren een voor die tijd – en het ‘gezinsbudget’ in aanmerking genomen – grote verzameling van langspeelplaten en singles met klassieke muziek. En mijn vader las veel over componisten en over musici, met name zangers en dan in het bijzonder tenoren zoals Tito Schipa en Enrico Caruso. De laatste was zijn idool. Hij kende alle stukken die Enrico Caruso zong uit zijn hoofd. En… papa kon zelf ook prachtig en loepzuiver zingen, tenor.
Mama niet, ze zong altijd vals. Maar ze zong heel graag. Mijn vader vond ma’s gezang een kwelling voor zijn oren. Liefhebbend zei hij vaak:
Zing mèr neet, aanders weurt de mèlluk zoer.’ (Zing maar niet want dan wordt de melk zuur).
Er bestaat waarschijnlijk nog een geluidsband (Permaton) met de prachtige stem van mijn vader erop.
Pa en ma gingen begin jaren zestig heel trouw naar Italiaanse les, waarschijnlijk ook een keuze die samenhing met pa’s liefde voor Italiaanse opera’s en operettes. Ik herinner me dat papa op de betreffende geluidsband Italiaanse teksten ten beste geeft en afsluit met een lied van… Caruso.
De taperecorder en de betreffende tape zijn – voor zover ik mij herinner – in de afwikkeling van de nalatenschap van mijn moeder bij Dolf terecht gekomen. Ik weet niet of hij van het behoud van de stem van pa op de hoogte is.

Ik weet zeker dat het altijd papa’s droom geweest is om piano te kunnen spelen. Maar er was geen geld voor een piano. Hij koos voor de blokfluit, zowel sopraan als alt. Prachtig, thuis muziek maken, horen. In mijn jongere zus Rolande vond hij een ‘muziekmaatje’.
In mij ook, ook al kwam dat niet heel erg tot uiting. Ik had aanleg voor muziekmaken; ik leerde mijzelf heel verdienstelijk mondharmonica spelen en daarna heb ik veel akoestische gitaar gespeeld, vooral akkoordenschema’s waarmee ik mijn zang begeleidde. Maar… toen was papa al dood.

Als substituut voor een piano speelde mijn vader melodica, een blaasinstrument met pianotoetsen. Ik vond dat maar niks…

 

Mijn vaders voorliefde voor Enrico Caruso heeft nog steeds emotionele invloed op mij. Wanneer ik een Caruso-uitvoering hoor van Una Fortiva Lagrima, dan biggelen de tranen over mijn wangen. Dan mis ik mijn vader, dan ben ik intens verdrietig over het feit dat hij maar zo kort mocht leven.

De tweede hobby van mijn vader was de fotografie. In mijn enorm grote foto-albumkast staan acht albums die hij gemaakt heeft; ik beheer ze voor de familie. Ze bestrijken de periode 1947 tot zijn dood in 1969.
De foto’s die ik in dit ‘Monumentje’ opneem, zijn replica’s uit die albums. In een van die albums zit een ‘grapje’ dat ik nadien in mijn albums een paar keer nageaapt heb: een foto achter een schutblad.

Ik wil het type fotografie dat hij bedreef ‘episodisch’ noemen; aanvankelijk legde hij in enkele foto’s – bij de toenemende welvaart werden dat er meer – gebeurtenissen in het dagelijkse leven vast. Een wandeling naar ama en ampa, de wekelijkse wasbeurt in de gootsteen of de teil, een verjaardagsfeest thuis, een spelletje, de kerststal. En uiteraard uitstapjes, later vakanties, huwelijksfeesten, dooprituelen. Altijd met passende, korte bijschriften in zijn werkelijk prachtige, jaloersmakende handschrift.

Ik heb deze episodische fotografie vanaf 1973, toen ik mijn eerste camera (een Olympus Trip 35) kocht, voortgezet tot en met vandaag. En ik ervaar zonder meer een grote inspiratie in de hobby van mijn vader.
Van alles is vastgelegd in foto’s en met bijschriften verwerkt in meer dan negentig XL-formaat foto-albums. En bij al dat werk dacht en denk ik vaak aan mijn vader. Hij zou blij zijn met hoe ik die albums maak, dat weet ik heel zeker.

Maar nu eerst iets over het ‘CV’ van pa.
Mijn vader heette Dolf, geboren op 16 juni 1924 in Maastricht, in de wijk St. Pieter, op Glacisweg 15. Hij kreeg de doopnamen Aldolphus Johannes Oscar. Een RK-gezin met tien kinderen waarvan de meesten ook zelf weer grote gezinnen stichtten. Dat is te zien op de voorzijde van de uitnodiging tot viering van hun Gouwe Broelof (1968):

Ama: Marie Trijbels, geboren 17 augustus 1890 en ampa: Leo Grégoire, geboren 24 juli 1892.

V.l.n.r. boven: Mia, Leo, Fien, Dien, Corrie, Dolf.
Beneden: Annie, Rolande, pa Leo, Jan, ma Marie, Jo.

In 1987 werd de eerste ‘neven-en-nichten-dag’ georganiseerd, dus alle ‘kleine bolletjes’ van de stamboom hierboven met eventuele partner. Ter gelegenheid daarvan werd een opvolgend genealogisch overzicht gemaakt:Tante Annie wist te vertellen dat pa na de lagere school te kennen gaf, dat hij priester wilde worden bij de broun paters (bruine paters). Daartoe is hij naar het klein seminarie, het missiecollege annex kostschool van de Franciscanen in Sittard gegaan en daarna naar Katwijk aan de Rijn. Volgens tante Annie ‘zette de roeping niet door’ en kwam pa terug naar Maastricht. Hij kwam in klas 4a van de hbs op Sint Pieter en deed daar twee jaar later een uitstekend examen.
Tante Corrie vertelde me toen we videobelden, dat pa, die ietsje ouder was, haar altijd hielp met huiswerk. Tante Annie kon dat bevestigen. Of pa had willen en/of mogen studeren vertelt het verhaal niet. Na de hbs heeft pa enkele kantoorbanen gehad en zo rond 1960 is hij bedrijfsleider geworden van Fonderie Millen,
een ijzergieterij in het industriegebied Bosstraatkwartier in Maastricht.

Ik werkte er vaak op zaterdag en in de vakanties om wat bij te verdienen. Ofschoon het bedrijfsleiderschap in principe een kantoorbaan was, heb ik beelden in mijn herinneringen dat mijn vader bij personeelstekort in de gieterij gewoon meewerkte, in overall gietvormen volggieten met vloeibaar gietijzer. Dat deed de directeur, Paul Vermin, trouwens ook. 

Pa heeft geluk gehad met zijn geboortejaar. In mei 1940 was hij nog geen 16 jaar, aan het einde van de tweede wereldoorlog was hij al 20. Hij is dus nooit in militaire dienst geweest.
Toch heeft ‘d’n oorlog’ een grote rol gespeeld in mijn vaders leven.
Op 14 september 1944 werd Maastricht bevrijd en om ‘kwartier te maken’ voor oorlogsvluchtelingen werden vrijwilligers in bevrijd gebied opgeroepen om onder leiding van de paters Franciscanen te gaan helpen. Mijn vader meldde zich aan om naar België te gaan. Daar ging hij, in het dorpje Ath, onder andere matraszakken met hooi vullen als slaapplaats voor de vluchtelingen.

Later meer hierover.

Nu eerst het ‘CV’ van ma.
Mijn oma heette Tineke Blanckers, geboren 14 december 1898 (?). En mijn opa: Petrus (‘Pie’) Gehem is op 19 november 1897 geboren. Mijn moeder werd als eerste in het gezin geboren en Berthie genoemd. Voor de Burgerlijke Stand: Barbara Gehem, geboren op 15 augustus 1923 in Maastricht, waarschijnlijk op de Boschstraat in het Centrum. Ze kreeg een zus, mijn tante Mia en een broer, oom Léon.
Welke kleuterschool en lagere school ma bezocht, weet ik niet.
Ze volgde de MULO, dat was al heel wat voor meisjes uit een arbeidersmilieu. Ze heeft bij mijn weten vóór haar huwelijk kort ergens een administratieve baan gehad. Mijn moeder was intelligent. Ik kon – in alles geïnteresseerd – werkelijk alles met haar bespreken. Leerzaam. Ze sprak voortreffelijk Duits en redelijk Frans. Op latere leeftijd leerde ze – samen met mijn vader – Italiaans.

Ma vertelde mij dat ze in ‘d’n oorlog’ op pad ging met haar EHBO-tas wanneer er ergens in de buurt waar ze woonde bommen waren gevallen. Dat deed ze ook toen er in het Blauwe dorp – een arbeiderswijk in Maastricht – een V2 was neergestort. Ze zal toen 20 jaar geweest zijn.
Verder hoorde ik de nodige verhalen over aardappeltochten, samen met haar zus Mia op de fiets naar België om op de boerderijen te vragen of er iets te eten te koop was.
Anekdote. Een boer wilde wel aardappelen leveren. Ze konden niet met geld betalen maar wel een zak aardappelen ruilen voor een paar klompen. Ma: ‘Papa heeft nog wel klompen liggen. Welke maat moet het zijn?’ De boer gaf de zussen een stokje mee met de lengte van zijn voet. Thuisgekomen constateerde opa dat de klompen die hij had liggen, ietsje te klein waren. Oplossing? Stokje ietsje inkorten en gaan met die banaan. Volgende dag: ‘Die klompen zien er goed uit, maar zitten wel krap!’ Ma: ‘Hier is het stokje, past precies.’ De boer kon niet veel meer, dan de deal gestand te doen.
In het gezin Gehem kon er steeds opnieuw over gelachen worden en ook ik genoot elke keer weer van het verhaal. Perfect.

‘D’n oorlog’ heeft ook op het leven van mijn moeder een grote invloed gehad.
Op 14 september 1944 werd Maastricht bevrijd en om ‘kwartier te maken’ voor oorlogsvluchtelingen werden vrijwilligers in bevrijd gebied opgeroepen om onder leiding van de paters Franciscanen te gaan helpen. Mijn moeder meldde zich aan om naar België te gaan. Daar ging ze, in het dorpje Ath, onder andere matraszakken met hooi vullen als slaapplaats voor de vluchtelingen.

The rest is history…Die historie is overigens gedocumenteerd. Mijn moeder hield in het laatste jaar van WOII een dagboek bij. Ik heb het na haar dood gelezen; ik was executeur testamentair. Het dagboek eindigt mooi, ontroerend. Mijn vader schrijft de laatste entree. Beetje gedragen, paste bij hem. Mooi.
Marjo heeft het dagboek uit de erfenis in beheer gekregen voor de familie. Misschien iets om een digitale kopie voor iedereen van te maken?

Ikzelf heb ook een mooi aandenken aan hoe de oorlog ma en pa bij elkaar bracht. Het Beest is Dood.

Een prachtig, iconisch boek. Toen ik het in 1986 uit de erfenis kreeg, was het in deplorabele staat. Door de vele keren dat het door ons allen gelezen was – ikzelf heb het zeker tien keer gelezen – lagen zo’n beetje alle bladzijden los, de band was beschadigd en er zaten talloze scheurtjes en kreukels in. Ik heb het – omstreeks 1992 – professioneel laten restaureren. Er staat een mooie opdracht in:

Over de eerste jaren van hun huwelijk weet ik vrijwel niets.
Dolf werd op 4 oktober 1948 geboren, in hun flat op Oranjeplein 3 in Maastricht. Marjo op 12 februari 1950, ik kwam ter wereld op 16 oktober 1951, waarschijnlijk op de Marjoleinstraat 11. Zo ook Rolande op 18 oktober 1955 en tot slot Monique op 1 juli 1958. Verder herinner ik mij een verdrietige periode in 1962 na de doodgeboorte van – ik meen – Lucien, vernoemd naar een kind van ama en ampa dat amper een jaar was toen het overleed.

Volgens mij hadden pa en ma een prima relatie. Het gezin liep als een geoliede machine. Ik herinner me niet dat er ooit met stemverheffing met elkaar gesproken werd. Ma was vooral huisvrouw. Bezig. De was doen in het souterrain in een grote kookketel. Gasmunten in de gasmeter, ik zie het voor mij. Sokken stoppen. Vanaf mijn geboorte tot medio 1961 woonden we dus op Marjoleinstraat 11, naast de familie Perry die in het hoekhuis woonden.
Recent heeft mijn buurjongen en vriendje Jos Perry – via de Volkskrant-redactie – het contact met mij hersteld. Dierbaar. Hij checkte in bij Hotel California.

Marjoleinstraat 11 was in mijn beleving een groot huis, met een leefkeuken en een behoorlijk grote woonkamer, veel kamers boven, een groot souterrain en een grote tuin. Toen ik er later een paar keer ben gaan kijken, bleek het een klein huisje met een tuintje.
Op mijn tiende verhuisden we naar een koophuis op het Sint Servaasbolwerk 18. Een behoorlijk huis, huiskamers en suite, die later samengevoegd werden, een pijpenlakeuken, een tuin, op de eerste verdieping: de slaapkamer van pa en ma, de slaapkamer van Rolande en Monique, een klein kamertje voor Marjo en een badkamer (wastafel en douche) van twee bij drie meter. Op de tweede verdieping een behoorlijke zolderkamer (slaapkamer voor Dolf en mij), een knutselzolder en een bergzolder.

Toen Dolf in militaire dienst ging en aansluitend met Thera in Wylre ging wonen, zo ongeveer 1969, werd die kamer mijn domein; studeerkamer, slaapkamer, alles-kamer. De zolderkamer had een dakkapel met een brede vensterbank. Daar heb ik ’s avonds en ’s nachts urenlang naar de maan, de planeten en de sterren gekeken. Met een gewone verrekijker. Fascinerend.

Pa vond het prachtig dat ik belangstelling voor techniek en elektronica had. Ofschoon dat toen best duur zal zijn geweest, kreeg ik opeenvolgende bouwpakketten voor een middengolf radio (Pioneer van Philips) en later een EE20-elektronicadoos. Daar kon je zelfs een eenvoudig elektronisch orgel mee bouwen.
Naast het hoofdeinde van mijn bed was een piepklein zijgevelraampje. Via dat raampje had ik voor mijn Pioneer contact gemaakt met een van de wikkeldraad van een afgedankte elektromotor zelfgemaakte meterslange antenne. Die liep van de top van een boom in de zijtuin naar de Japanse Kers achter in de tuin. Prima ontvangst. Vaak in slaap gevallen bij het middernachtelijke Wilhelmus of de Brabançonne na het laatste nieuws.

Ma kreeg een geavanceerde elektrische naaimachine. Ik herinner me nog dat die gedemonstreerd werd na aflevering. Je kon er knoopsgaten mee maken en er zelfs mee borduren. Ze kreeg ook een breimachine. Daarmee breide ze een trui voor mij: donkergroen met een wit kabelpatroon. Lang mijn lievelingstrui.

Pa en ma hielden van tuinieren. Planten en bloemen in de tuin, maar ze hadden ook een tijdje een volkstuin. Op een braakliggend landje naast ons huis op het Sint Servaasbolwerk 18, achter de houten noodschool, de jongens-MULO naast ons huis.

Ma’s moeder, mijn oma dus, was vaak bij ons thuis om mijn moeder te helpen met de was, met het verstelwerk, met het poetswerk. Ik ging op woensdagmiddag en op zaterdagmiddag vaak naar oma om teevee te kijken. Wij hadden geen teevee. Oma en opa hadden een zwart-wit teevee van oom Léon gekregen. Die verdiende goed bij Euratom/Eurochemic, eerst in Narvik (N), daarna in Mol (B).
Zaterdags leerde ik van opa alles over klussen aan de fiets en hij leerde mij vliegers maken. Zeer goede herinneringen. Tijdens mijn gymnasiumtijd ging ik – samen met mijn vader – op woensdagavonden vaak Europacupwedstrijden kijken bij oma en opa. Die woonden dicht bij ons in de buurt. Supergezellig. Dan kreeg ik ook koffie. En ik ging er in de laatste gymnasiumklassen vaak mijn huiswerk maken en leren voor het eindexamen. Lekker rustig.
Dierbare, fijne mensen, oma en opa:


Intermezzo:

Opa en ampa
Recent (zomer 2022) realiseerde ik mij dat mijn opa (de vader van mijn moeder) en ampa (de vader van mijn vader) enorme tegenpolen waren.
Ampa was directeur van Openbare Werken in Maastricht, dus een van de hoogste gemeenteambtenaren. Hij werd goed betaald en dat kon je merken in het gezin Grégoire-Trijbels. Een groot mooi patriciërshuis op St. Pieter, geld om een gezin van tien kinderen goed op te voeden en te faciliteren, geld voor feesten en vakantie.
Opa was drekmaan, dat is Maastrichts voor vuilnisman. Niet zo’n vuilnisman zoals je ze momenteel achterop die volautomatische vuilniswagens ziet staan, nee hij was drekmaan met een karretje waaraan twee zinken vuilnisemmers hingen en waarmee hij – al vegend met een twijgenbezem – door de stad liep om het straatvuil op te scheppen. Deze gemeenteambtenaar van de laagste rang kreeg ongetwijfeld slechts een minimumsalaris. En dat was te merken in huize Gehem-Blanckers. Alles karig.
En tegelijkertijd heb ik meer te danken aan mijn opa dan aan mijn ampa.
Van opa leerde ik fietsbanden plakken. Maar echt hogeschool: plakpleisters knippen (schaar schuin houden om aflopende randen te krijgen!) uit oude binnenbanden, rubber schuren, solutie dertig seconden laten drogen voordat de plakker erop ging, nooit met bandenlichters de buitenband over de velgrand wippen, ventiel terugduwen, buitenband ‘verdelen’ in de velg.
Opa leerde mij vliegers maken. Bamboestokjes in een kruis sjorren, touwtje buitenom in de ingekerfde uiteinden van de bamboestokjes. En dan ‘klatspapier’ knippen, over de touwtjes vouwen en vastplakken. Een vliegerstaart maken van repen versleten laken.
Opa was kampioen touwklos fabriceren. Ik heb een van de laatste door opa gemaakte touwklossen recent aan Simon of Thomas gegeven. Ik was het eerste jongetje in Maastricht dat een symmetrische touwhaspel-met-insteekhandvat had. Het vaste handvat zat met een pin door het centrum van de touwhaspel en het losse handvat had een pin die je in een gat in een uiteinde van de touwhaspel stak. Wilde je de vlieger in de lucht ‘ruimte geven’, dan haalde je het losse handvat eruit en tolde de touwhaspel netjes rond het vaste handvat. Wilde je de vlieger binnenhalen, dan stak je de pin van het losse handvat in het gat en kon je het touw om de haspel winden. Geniaal.
Opa leerde mij uiterst zorgvuldig om te gaan met gereedschap: ‘Een schroevendraaier is nooit een beitel, een nijptang is nooit een hamer, een drevel is geen gatentang.’ Gevleugelde woorden, ik heb ze altijd in ere gehouden.
Opa legde mij uit wat ‘revetjes’ waren en hoe je ze kon gebruiken.

Van ampa leerde ik… niets? Ja toch, een enkel kinderliedje.

Mijn moeder vertelde mij dat zij zich pas door ampa geaccepteerd voelde, toen Dolf geboren was. Pijnlijk, niet conform het RK-geloof.


Ofschoon ik mij geen concrete situaties of gebeurtenissen kan herinneren die dat kunnen illustreren, heb ik mij altijd zeer gestimuleerd en gesteund gevoeld door pa en ma. Het zit – om het zo te zeggen – ‘andersom’: ik heb het gevoel dat wat ik wilde doen, ook mocht doen. Logeren bij tantes, lid van de Lambertusgroep verkenners, met de Bouworde naar Worms. Toen bleek dat ik aanleg had voor wedstrijdzwemmen (50m schoolslag, altijd alles gewonnen…) bracht pa mij door heel Limburg naar de toernooien  en maakte hij foto’s.

Ze stimuleerden bijverdienbaantjes, om een mooie racefiets – een rode Union Ancona Sprint – te kopen. Ze vonden het prima dat ik wilde sporten, wilde knutselen en prutsen aan fietsen en brommers.

Dat wil niet zeggen dat ik over alles positief ben. Ik heb daarover – voor intimi – het document Kritiek achteraf (onder opvraagbaar wachtwoord) geschreven.

Wat ik me verder herinner is de impact van de Nieuwe Catechismus en de versoepeling daarin van anticonceptie. Ma vertelde mij hoe vaak ze bang was om wéér zwanger te raken en dat zulks met de pil eindelijk niet meer hoefde.
En ik herinner me een vrolijk gesprek tussen hen beiden naar aanleiding van een wijziging van een wet die de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten regelde. Het ging om de afschaffing van de bepaling dat de man hoofd was van het gezin en dat de vrouw gehoorzaamheid verschuldigd was aan haar man. Mijn moeder plaagde mijn vader ermee en mijn vader kon er hartelijk om lachen.

In 1968 ontdekte ik de muziek van Van Morisson en Them. Mijn vader vond moderne muziek maar ‘herrie’. Ik weet nog dat ik mijn oor tegen de stof van de luidspreker van de radio drukte om die geweldige muziek goed te kunnen beluisteren, zonder dat mijn vader – ook aanwezig in de kamer – die kon horen.

Ik schreef al over de dood van mijn vader, op 12 juni 1969, vier dagen voordat hij 45 zou worden. Laatste portretfoto:Ma had twee reacties op pa’s overlijden. Ze ontpopte zich van ‘volgzaam/onzichtbaar’ naar regievoerder over het gezin. Ze ging – symbolisch denk ik – direct aan het hoofd van de tafel zitten, tot dan toe de ‘zetel’ van de pater familias. ’s Avonds was ze vaak ontroostbaar. Ik ging de eerste weken na de dood van mijn vader vaak gearmd met haar wandelen over de Prins Bisschopsingel en door het park aan het Jekerdal. Huilen, snikken. ‘Hoe moet het nu verder? Hoe moet het met de kleintjes?’ Mijn band met mijn moeder is daardoor verder gegroeid.

Ik herinner me een buitengewoon moeilijke situatie in de eerste week na het overlijden. Oom Theo – man van ma’s zus Mia – was ma’s steun en toeverlaat in het regelen van de nalatenschap. Ma vertelde aan oom Theo dat pa levensverzekeringen op zijn eigen leven had afgesloten  met een lijfrentesystematiek. ‘Ze liggen in de kluis van de Nederlandse Middenstands Bank,’ had pa gezegd. Oom Theo ging kijken: leeg. Paniek. Ma was door het overlijden al aan het randje van wat een mens kan verdragen maar door die terugmelding was ze radeloos. Want zonder de gegevens van de polissen waren de lijfrenten niet opeisbaar en de destijds bestaande Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) was volstrekt onvoldoende voor een weduwe met vijf kinderen. Ik hoorde het gesprek tussen oom Theo en ma: ‘Wat heeft hij je precies gezegd? Heb je de polissen wel eens gezien?’ ‘Nee, dat niet maar hij heeft me zeker niet voor de gek gehouden.’
Lang verhaal kort, ongeveer een week later doken de polissen op. Ze zaten tussen pa’s administratie thuis, in een bruine ordner. Hij had ze een tijdje voor zijn overlijden mee naar huis genomen om er ‘iets’ – we weten niet wat – mee te doen. Enorme opluchting. Mijn vader heeft goed voor mijn moeder (en ons) gezorgd; we hadden financieel nooit zorgen.

Door de vroege dood van mijn vader en het feit dat ma haar handen vol had aan ‘de kleintjes’, bovendien alles wat ik wilde doen en deed, goed vond, kreeg ik de kans om mij geheel vanuit mijzelf te ontwikkelen. Die ‘vrijheidsbubbel’ paste uitstekend bij mijn ongebreidelde vrijheidsbehoefte. Ik weet vrij zeker dat dat heel anders zou zijn gegaan als mijn vader was blijven leven. Mijn moeder zei – haar met dat gevoel meermaals geconfronteerd hebbende – altijd: ‘Papa zou wel begrepen hebben, dat jij die vrijheid nodig had.’ Solidair, te prijzen, maar voor mij: onwaarschijnlijk.

Nadat ik mijn gymnasiumdiploma behaald had ging ik naar de Sportacademie in Tilburg. Ik herinner me als de dag van gisteren dat mijn moeder een witte VW-kever gehuurd had om de voor mij bij elkaar gesprokkelde ‘uitzet’ naar Goirle – daar had ik via oom Léon een kamer gevonden – te verhuizen. Ik aan het stuur (ma had wel een rijbewijs maar kon absoluut niet rijden), zij ernaast en de achterbank en de kattenbak vol met verhuisspullen. We kletsten, waren uitgelaten, we zongen. Ik ging de vrijheid tegemoet, letterlijk en figuurlijk. Verder, met een schone lei zowel wat betreft de inhoud van mijn leven als de contacten.
Mijn moeder was evident blij voor mij. Dat gevoel ontroerde en ontroert me.

In het eerste jaar van de Sportacademie liftte ik vrijdagnamiddag naar Maastricht, weekend thuis bij ma. En zondagmiddag weer terugliften. Dat ging altijd prima. Ma had aandacht voor mij en mijn verhalen.
Toen ik na het eerste jaar de weekenden steeds vaker in Tilburg bleef, kon ik merken – ze zei er niets over – dat ze mij miste. Af en toe ging Mathieu – mijn beste vriend geworden op de Sportacademie – met mij mee naar Maastricht. Ma was dol op hem.
En ook in de vakanties kwam ik steeds minder ’thuis’. Op pad! De wijde wereld in! Liftend door heel Europa! Naar Amerika! Op wintersport en huttentochten maken!
Begin december 1973 stuurde ze mij een ansichtkaart: ‘Heb je zin om de Kerst in Maastricht te vieren? Je mag gerust iemand meenemen.’ Mooi laverend tussen opkomen voor haar eigen behoefte en mij de ruimte gevend. Ontroerend.

Bij de keuring voor militaire dienst in 1970 was ik helemaal niet antimilitaristisch ingesteld. Het antimilitarisme kwam op tijdens mijn persoonlijke ontwikkeling op de Sportacademie. Na mijn oproep voor de dienstplicht in 1975 – ik bleek mij vanwege specifieke vaardigheden (Morse, puzzels oplossen) gekwalificeerd te hebben voor de functie van verbindingsofficier – doorliep ik een lange, lange procedure om erkend te worden als totaalweigeraar. Zie het tuimelvlakje op de website Opinies en Lezersbrieven en dan speciaal de teksten bij ‘De verliezer gooit de Bom’, publicaties 10 augustus 2023 en 21 mei 2022.
Mijn weergaloze moeder steunde mij door dik en dun. Daar is nog wel een mooie anekdote mee verbonden.
In de procedure ‘dienstweigering’ was er geen protocol voor hoe om te gaan met totaalweigeraars zoals ik. Dat waren mensen die zich principieel ook keerden tegen de ‘ontsnappingsmogelijkheden’ uit de dienstplicht. Dus improviseerde Defensie. Een majoor belde mijn moeder op met het verzoek om een interview zodat men zich een beeld van mij kon vormen. Mijn moeder – in de veronderstelling dat zij mij daarmee hielp, want alleen maar positieve geluiden over mij – stemde toe. Het interview vond plaats; mijn moeder rapporteerde er mij ’s avonds per telefoon over: ‘Ik heb je de hemel in geprezen!’ Toen ik haar meldde dat élke medewerking tegen mijn principes was, heeft ze ’s anderendaags de majoor gebeld en verzocht om het interview te vernietigen. Mijn moeder rapporteerde mij: ‘De majoor zal het interview vernietigen. Hij verzekerde mij dat hij op geen enkele manier een verstorende rol wilde spelen in het contact tussen moeder en zoon.’ Van het bestaan van een verslag van het interview is later ook niets gebleken. Omdat ik toch benieuwd ben, naar wat de BVD mogelijk aan dossier over mij heeft aangelegd, heb ik in september 2023 een inzage-aanvraag ingediend. En per aangetekende brief van 26 oktober 2023 kwam het antwoord: geen beschikbaar te stellen informatie aangetroffen 😊.

Mijn moeder was dol op Pia. Werkelijk. En Pia kon heel goed opschieten met mijn moeder. Met iedereen trouwens.
Met hoe mijn moeder reageerde op onze relatie is nog een mooie anekdote verbonden.
Ofschoon mijn moeder heel goed wist dat wij in Tilburg samenwoonden, vond ze het niet goed dat we in haar huis in hetzelfde bed sliepen. Het adagium was: ‘niet onder mijn dak ongetrouwd het bed delen’. Het zullen de stuiptrekkingen van het RK-geloof zijn geweest. Ik reageerde: ‘OK, in jouw huis is jouw wil wet. Maar ik ga mijn relatie niet verloochenen en er schijnheilig over doen. Dus kom ik niet meer naar Maastricht; je bent welkom in Tilburg.’ Maanden later belde ze mij op: ‘Hoe meer tante Corrie en tante Jo zeiden dat ik het grootste gelijk van de wereld had, des te meer ging ik juist twijfelen. Fijn als je weer – samen met Pia en dus ook samen slapen – weer thuis komt.’ Uiteraard direct gehoor aan gegeven.

Ik heb vaak verhaald dat ik dat nooit meer zo zou aanpakken. Een veel betere reactie zou zijn geweest: ‘Ik kom thuis want ik kan jou niet missen en na het weekend halen Pia en ik het in Tilburg lekker in ons eigen bedje weer in.’ Ik had ontwapenend moeten zijn, gebruik moeten maken van een kwinkslag bijvoorbeeld ‘s avonds in Maastricht lachend roepen: ‘Heerlijk, weer een keertje apart slapen, dat is lustopwekkend!’ Helaas, helaas, ik heb haar dit niet meer kunnen vertellen. Ze zou er ongetwijfeld smakelijk om gelachen hebben.


Intermezzo:

Ik vind dat ik uiterlijk op geen van mijn beide ouders lijk. En ook qua karakter zie ik geen opvallende overeenkomsten.
‘Ik lijk vooral op mezelf,’ zeg ik al decennialang. Wat de niet-gelijkenissen betreft, heb ik vaak quasi serieus gezegd: ‘Ik moet wel van een andere vader én moeder zijn.’ Maar dat kan natuurlijk niet.
Ik heb van beiden weinig expliciet geleerd. Wel veel impliciet, door voorbeeldgedrag: eerlijk zijn, trouw zijn, familie is belangrijk, goed je best doen op school, plezier maken. Ook voorbeelden die ik niet gevolgd heb: gelovig zijn, tradities volgen, gehoorzaam zijn.
Het karakter dat ik nastreef kan gekenmerkt worden in drie woorden: genereus, attent, trouw.


Ma heeft na het overlijden van pa nooit meer een relatie gehad. Dat was ook niets voor haar, zo vertelde ze mij.
In haar drie fotoalbums – haar eerste camera was ook een Olympus Trip 35 die ze op mijn advies aanschafte  – zitten vooral foto’s van reizen die ze samen met de ouders van Thera en met tante Fien en oom Bert ondernam. Naar Griekenland, naar Tunesië, naar… Italië. De bijschriften bij de foto’s van de Italiëreis zijn in onberispelijk Italiaans.

Ma heeft altijd veel interesse gehad voor wat we dachten en deden. Als we samen waren, werd er veel gepraat, gedeeld, gediscussieerd. Op voet van gelijkheid.
Ik voelde dat ma dol op ons was. En ze steunde ons, door dik en dun. Dat Pia en ik een ‘wereld’reis gingen maken, vond ze spannend maar ze was er ronduit positief over.
Anekdote. Op 1 januari 1977 besloten Pia en ik dat we op 1 augustus 1978 ‘vertrokken zouden zijn.’ En dus begonnen we direct met concrete voorbereidingen. Een VW-bus kopen en inrichten, alles uitzoeken, spullen verkopen en opslaan.
Een paar maanden vóór onze vertrekdatum bleek – duveltje uit een doosje – dat we voor een aantal landen in het Verre Oosten een zogenoemd Carnet de passage moesten hebben. Dat is – kort gezegd – een document dat garandeerde dat wij de VW-bus weer uitvoerden óf als we hem verkochten, dat er dan invoerrechten betaald werden.
De ANWB kon zo’n Carnet verstrekken. Voor onze bus moest een bankgarantie gegeven worden van… 6.000 gulden. Dat konden wij niet, want we hadden dat geld in Travellers Checks nu juist nodig voor onze reis.
Ma, vrijwel direct: ‘Die bankgarantie neem ik voor mijn rekening.’ Geregeld. Waauw!

Toen we onze bus in Jordanië verkochten, hebben we netjes belasting betaald, het Carnet werd afgestempeld en voor ma viel de bankgarantie weer vrij.

Samen met Pia’s moeder reisde ma naar Griekenland om ons halverwege onze ‘wereld’reis te ontmoeten. Wij maakten er in september 1979, na de verkoop van onze bus in Jordanië, een tussenstop omdat je van daaruit met Thai-Air goedkoop naar Thailand, Singapore en Oceanië kon vliegen.

Terug van de ‘wereld’reis hernam de loop van ons leven zijn Nederlandse koers: wonen, werken, leven. In Amsterdam en daarna in Alkmaar. Ma bleef bij alles betrokken.Grote blijdschap toen wij haar najaar 1985 meldden, dat we medio mei 1986 een zoon verwachtten. ‘Dan kom ik natuurlijk bakeren!’
Dat was haar ding, bakeren: direct na de geboorte inspringen in het gezin van de boreling. Helpen in de huishouding, de pasgeborene en diens moeder verzorgen, koken, visite ontvangen. Kortom: tijdelijk een meewerkend gezinslid zijn.
Ma had die rol – met verve en geweldige ‘recensies’ – vervuld bij Dolf en Thera, bij Marjo en Wolfgang, bij Monique en Dave en bij Rolande en Hennie.
En nu waren wij ‘aan de beurt’. Ze liet blijken er enorm veel zin in te hebben.In oktober 1985 maakte ik deze foto van ma tijdens een wandeling door de duinen van Bergen aan Zee. Ze was naar Alkmaar gekomen om afspraken te maken over het komen bakeren.
Pia en ik verheugden ons zeer op die periode. We maakten plannen om mijn grote werkkamer op de tweede verdieping van Rijperwaard 220 in Alkmaar te herinrichten tot logeerkamer voor ma. Bed, zitje, koelkast, teevee.
Helaas… het bleek de laatste foto die ik van ma maakte.

Ze overleed op 25 januari 1986, samen met de moeder van Thera, als gevolg van een fataal verkeersongeval waarvan de toedracht bij mijn weten nooit helemaal is opgehelderd. Ik was wekenlang ontroostbaar. En ik mis haar nog steeds.
Ik heb heel regelmatig het gevoel: ‘Wat zonde dat pa en ma niet hebben kunnen meemaken, hoe goed mijn/ons leven is. En wat jammer dat ik ze niet heb kunnen laten delen in onze welvaart en voorspoed. Wat zouden ze daarvan genoten hebben!’

Deze foto maakte ik van haar in de tuin van St. Servaasbolwerk 18, Maastricht, vermoedelijk in de zomer van 1985. Niet helemaal scherp maar des te dierbaarder.

Volgens mijn zus Rolande is door het overlijden van mijn vader ‘de bodem uit het nest van ons gezin gevallen.’
Ik denk daar heel anders over.
Maar… er zijn meerdere waarheden. Lees daartoe het boek: Het zwijgen van Maria Zachea van Judith Koelemeijer.

Toen ik na het overlijden van ma in mijn functie van executeur testamentair ma’s administratie doornam, vond ik in de bruine ordner, die van de polissen, een handgeschreven brief, met potlood. Kennelijk een kladversie. Van mijn vader aan het Gemeentebestuur van Maastricht. In die brief bepleitte hij dat hem het aankooprecht van de ENCI-woning aan het Sint Servaasbolwerk zou worden toegekend. Argumenten: groot gezin, hartproblemen van ma. Dat eerste klopte, dat tweede volgens mij helemaal niet. Leugentje om bestwil? Met succes…


Epiloog:

In januari 2024 voltooide ik de familieuitgave van de biografie ‘Tante Annie, gezinsleven / Zuster Reparatrice, kloosterleven.’
In dat boek staat veel informatie over de eerste en tweede generatie Grégoire-Trijbels.
Alle leden van de 3e generatie Grégoire-Trijbels die daarvoor belangstelling toonden, hebben het boek inmiddels als eBook ontvangen.

Momenteel wordt gewerkt aan een publieksuitgave van de biografie. Het wordt eerst als eBook uitgegeven en op deze website geplaatst. Vervolgens wordt bekeken of een uitgever voor een papieren versie gevonden kan worden.


Contact