laatste actualisering op deze pagina:
3 februari 2025

Na de zomervakantie van 1964 (‘late leerling’ want in oktober 1951 geboren) ging ik naar de eerste lyceumklas van het Henric van Veldekecollege. Dat jaar ging – zonder dat ik veel uitvoerde – uitstekend. Dus naar gymnasium-β. Maar de tweede moest ik doubleren, want weer geen klap uitgevoerd.
Dat tweede jaar kwam Leo Bessems (foto uit 1973) bij mij in de klas. En dat blijkt 60 jaar later voor de tekst van deze ‘bloemlezing’ over mijn middelbare schooltijd vrij cruciaal.
Want begin oktober 2024 nam Leo, via het mailadres van mijn website, contact met mij op: ‘Ik had niets te doen en kwam op het idee te googlen op namen van klasgenoten van vroeger op het Veldeke. Gewoon uit nieuwsgierigheid om te zien wat er van hun geworden is.’

Er volgde een intensieve en boeiende mailwisseling van drie weken. De combinatie van Leo’s en mijn herinneringen over het Veldeke en het daardoor ‘hervinden’ van geheugenfragmenten maakte het mogelijk om de onderstaande reconstructie van mijn middelbare schooltijd te schrijven. Omdat Leo de vijfde doubleerde, overlappen onze herinneringen vier van de zes gymnasiumjaren. Best grappig, want Leo zelf herinner ik mij niet.
Belangrijk om te vermelden dat de op deze webpagina opgenomen teksten volledig voor mijn rekening zijn. Ofschoon Leo’s invloed onmiskenbaar is, betekent dat geenszins dat hij instemt met al mijn opvattingen en geplaatste opmerkingen. En dat is maar goed ook, iedereen heeft zijn eigen ervaringen, vormt zijn eigen appreciaties en trekt eigen conclusies. Leo zorgde er bovendien voor dat mijn conceptteksten niet onnodig ‘uit de bocht vlogen’. Dank.
Klasgenoten en vrienden
Ik deelde een schoolbank met Tonnie Hooimeijer, met Harry van Krugten en in het examenjaar met Jos Verjans die na zijn examen farmacie ging studeren.
Met Tonnie en Harry was ik bevriend. Harry woonde op de Hertogsingel, niet ver van ons ouderlijk woonhuis destijds (St. Servaasbolwerk) en redelijk dicht tegen het Emmaplein waaraan de mooie Sint Lambertuskerk stond. Ik ben een paar keer bij hem thuis geweest, een groot, statig patriciërshuis. Harry reageerde niet op mijn contactverzoek via SchoolBank of hij heeft het niet gezien. Van Leo begreep ik dat Harry bedrijfsarts geworden is.
Tonnie was niet alleen bankgenoot maar ook mijn basketbalmaatje. Hij werd fysiotherapeut met een eigen praktijk. Via SchoolBank kreeg ik even mailcontact met Marjon van Florop, mijn eerste echte vriendin en ik kreeg een leuke foto van haar met… Tonnie Hooimeijer.

Want Tonnie zat niet alleen naast mij in de 4e en de 5e, maar hij zat ook op het vinkentouw toen ik het met Marjon uitmaakte in 1970 op Sociëteit Kombi. Geen tevergeefs ‘vinkentouw’ dus. Ze zien er goed en gelukkig uit op de foto, Marjon en Tonnie. Voluit gegund.
En ik herinner mij Harrie Vaes, ook een gymnasiumvriend maar waarschijnlijk zat die vanaf de 2e – die ik doubleerde – een jaar hoger. Harrie’s vader was beroepsmilitair en zij gingen al vroeg – waarschijnlijk een goed salaris – in het buitenland op vakantie. Ik weet nog dat Harrie na een vakantie in Italië liet zien hoe merkwaardig zebra-achtig zijn voeten gebruind waren door het dragen van plastic waterschoentjes.
Zijn jongere zus Mieke was de beste vriendin van mijn jongere zus Rolande. Zij zaten beiden op het Jeanne d’Arc gymnasium en Mieke kwam vaak bij ons thuis. Ikzelf kwam ook bij Harrie over de vloer. Een leuk gezin. Ik heb Harrie wel eens gegoogled maar er verder niets mee gedaan. Als ik mij goed herinner is hij techneut of zoiets geworden in Eindhoven.
Daarnaast herinner ik me Ed Warnier, altijd op de fiets in weer en wind vanuit Eijsden naar Sint Pieter. Volgens Leo heeft Ed economie gestudeerd en is als leraar werkzaam geweest aan het Trichtercollege, opvolger van het Veldeke. Ook is Ed jarenlang wethouder van Eijsden geweest.
René van den Boorn was een van de slimsten van de klas, kroeshaar met waarschijnlijk Indische wortels. Verder herinner ik me de Hollènder Jantje van Kempen, een vrolijke slimmerik.
Ik herinner mij ook mijn schoolvriend Lou Castermans, die woonde dicht bij mij in de buurt op de Elisabeth Strouvenlaan. Toen ik hem googelde, concludeerde ik dat hij een ingenieursbedrijf gesticht heeft. Maar ik heb geen contact gelegd.
Anekdote: Lou vertelde mij hoe gemakkelijk het was om iets te stelen bij de V&D en hij haalde mij over om mee te gaan. Lou pikte een aansteker, ik zo’n minirolletje Mentos. Inderdaad, heel gemakkelijk.
Maar… we werden gesnapt en ter verantwoording geroepen in het kantoortje van de chef. ‘Maak jullie zakken maar leeg.’
Lou legde de aansteker op de tafel en ik… mijn zakdoek en mijn huissleutel. Lou was de klos en ik niet.
Achteraf bezien: hilarisch.
Ik kon het ook goed vinden met Fons Savelberg, een relatief kleine jongen. Volgens mij hadden zijn ouders een zadelmakerij op de Brusselsestraat, tegenover de paardenstallen van de drankenhandel Beiten die nog lang met tweespan en wagen in Maastricht bier en frisdranken bezorgden.
De naam Loek Tielemans die Leo inbracht, rings a bell maar niet meer dan dat. Maar die van Ernest Hollman des te meer; ik was al vanaf de lagere school, Pius X op Mariaberg, bevriend met hem. Ik heb jeugdfoto’s van hem in de foto-albums van mijn vader. Dan was er nog Roger Cistermans, een aardige, vlotte jongen met een hippe, jaloersmakende Puch.
En tot (voorlopig?) slot: Dolf Hermans, een lange slungel, die – zo herinner ik mij – nog aan het begin van het examenjaar van school gestuurd. Wegens hashgebruik? Het is mij niet duidelijk geworden destijds.
Voor het overige trok ik in de 5e en de 6e veel op met HBS’ers: Edmond van Schendel en Frans Jacobs omdat we samen – met sympathieke hulp van gymleraar Folkerts – trainden voor het toelatingsexamen van de Sportacademie in Tilburg. Daar waren ook ‘meiden’ van de MMS en St. Maarten in betrokken: Lieke Hos, Mirèse Bouwens, Lily Slangen. Mooie herinneringen. Allemaal toegelaten trouwens. En vier jaar later allemaal geslaagd voor de Sportacademie.
Leraren
Mijn favoriete leraar met stip bovenaan: mijnheer Beuken, docent Duits. Beuken was mijn ‘held’ omdat hij werkelijk een uitstekende docent was. Daarenboven stimuleerde hij mijn belangstelling voor West-Duitsland en het Duitse vraagstuk. Beuken woonde samen met zijn zus in een van die heel grote, prachtige huizen op de Aylvalaan, een paar huizen verder dan mijn peetoom Leo en tante Nel. Ik ben een aantal keren bij hem thuis geweest. Hij was – begrijpelijk – gecharmeerd van mijn grote interesse in de geschiedenis van Duitsland en de naoorlogse ontwikkelingen van West-Duitsland. Hij zette mij op het spoor van de Friedrich-Ebert Stiftung in Bonn die mij – geheel gratis – van zeer veel documentatie over Duitsland en het Duitse vraagstuk voorzag.
Beuken was oprecht geëngageerd met ons gymnasiasten. Hij had het steevast over de ‘Intelligentia der natie’ of ‘die Hoffnung der Zukunft’. Ik leerde dermate goed Duits van hem dat ik vanaf eind 1969 t/m de zomer van 1971 mocht fungeren als Jugend Dolmetscher voor activiteiten van het Kreisjugendamt Köln. Daar was ik via mijn zus Marjo mee in contact gekomen. Een tijd van diepe vriendschappen en liefde waarvan en waarin ik onnoemelijk veel geleerd heb. Die activiteiten waren gericht op ‘verbroedering’ van Europese jeugd. Dus ik tolkte ik in alle richtingen: Duits, Engels, Nederlands, Frans.
Andere goede leraren: Cornips (wiskunde), Schure (biologie), Orbons (geschiedenis).
Als slechte leraar herinner ik mij met stip de leraar Nederlands De Vries. Niet alleen vanwege het feit dat ik weinig van hem geleerd heb, maar vooral vanwege een confrontatie die mij altijd is bijgebleven. Ik kom er hieronder op terug.
Voor Latijn hadden we Steneker, een goede leraar, klein van stuk en een beetje pedant. Hij werd conrector.
Natuurkundeleraar Wassenberg was een van mijn favoriete leraren. Aan hem heb ik mijn grote interesse voor optica, statica, dynamica en daardoor ruimtevaart te danken. Hij overleed plotseling, volgens mij toen wij in de 4e zaten. Hij werd voor de rest van het jaar vervangen door de reeds gepensioneerde Telder, een prima natuurkundeleraar.
In de 5e en de 6e hadden we de relatief jonge natuurkundeleraar, Kerkhofs.
Anekdote: Kerkhofs zal voor mij altijd verbonden blijven aan ‘fraude op instigatie van de docent’.
Vóór het mondeling eindexamen riep hij ons een voor een bij zich en liet ons – enigszins besmuikt – weten, welke vragen hij van plan was om te stellen. Dan konden we ons daar goed op prepareren.
Bij mij liep het uiteindelijk toch behoorlijk anders want de gecommitteerde, professor Leo Prick van de Universiteit Nijmegen nam het initiatief vrij vlot over. Ik weet nog steeds een van de vragen die hij mij stelde. Uiteindelijk had ik zowel een 10 voor Natuurkunde als voor Scheikunde. Niet omdat ik zo’n kei was in die vakken maar omdat gecommitteerde Prick een goede vriend was van mijn ampa…
Ik heb me voor die cijfers altijd een beetje geschaamd, ze waren ‘buiten proportie’.
Trots was ik alleen op de 9 voor Duits, geheel verdiend namelijk.
Voor de rest had ik een rapport met alles tussen de 6 en de 8.
Gewoon, redelijk goed.
Knoops herinner ik mij ook. Leraar Grieks, boomlang met een golvend kapsel. Hij liep altijd enigszins ‘verend’ tussen de banken door, altijd met een kromme rug. Waarschijnlijk ontwikkeld in zijn puberteit, om zijn uit de hand lopende lichaamslengte te camoufleren. Ik vond het niet een bijzonder goede docent.
In de laatste twee gymnasiumjaren hadden we Leunissen als leraar Grieks. Hij kon magistraal vertellen over de Oudheid. Dan liep hij het hele lesuur lang – gesticulerend verhalend – tussen de rijen banken door als was het brevieren. Zonder een keer te haperen wist hij ons te boeien met een of ander klassiek thema: de Punische Oorlogen, de autocratie Sparta en de democratie Athene. Geweldig.
Aan de wiskundeleraren Balemans en Gorgels heb ik goede herinneringen. Als aardrijkskundeleraar hadden we Saez. Ik kan mij niets herinneren van wat ik van hem geleerd zou hebben. Mijn passie voor geografie en geologie is veel later gekomen.
Anekdote: Tussen twee lesuren door veegde ik met de bordenwisser het schoolbord schoon. We kregen het vak aardrijkskunde.
Saez was een nogal forse leraar met een dik achterwerk. Ik legde ongezien een punaise met de punt omhoog op zijn stoel en ging in mijn bank zitten. Saez komt binnen, gaat zitten en veert, als gestoken door een wesp, omhoog.
Hij hield de punaise omhoog en riep: ‘Ik ben er niet in gaan zitten, maar wie heeft die punaise hier gelegd?!’ Niemand wist het.
Hij probeerde het een half uur lang aan de weet te komen maar zonder resultaat. De week erop begon hij er weer langdurig over.
Ik weet nog dat ik stoïcijns bleef.
Verder herinner ik mij biologieleraar Posthumus. Hij leerde ons – onvergetelijk – de efficiëntie van de peristaltische beweging als volgt. Hij liet Jan van Kempen, die op zijn hoofd was gaan staan, met een rietje een glas water leegdrinken, tegen de zwaartekracht in dus.
Van leraar Frans Simons had ik beslist evenveel kunnen/moeten leren als Duits van Beuken. En ook leraar Engels Welsing had meer kunnen betekenen. Hij fabriceerde wel het eerste taallab met audiocassettes. Maar toch te weinig van hem geleerd. Geschiedenisleraar Hendriks heeft weinig indruk op mij gemaakt. Zonde. Mijn grote belangstelling voor historie heb ik niet van hem.
Hollènder rector Meijer, een aardige vent, was de opvolger van de ouderwets strenge Daniëls, leraar Latijn.
Wie ik mij tot slot ook goed herinner is de amanuensis/conciërge, Max Hageman; hij droeg altijd zwarte lakschoenen, een leesbril met zwaar montuur die hij steeds op- en afzette en een lange bruine stofjas. Een aardige, de leerlingen toegewijde man.
bijnamen
Leo en ik wisselenden ook onze herinneringen uit aan bijnamen die leraren hadden. Beuken werd ‘de pudding’ genoemd, mogelijk vanwege zijn kleine, wat dikkige gestalte en zijn bolle hoofd.
‘Jefke’ was de bijnaam van biologieleraar Schure. Ik heb – in de tijd dat ik Districtsdirecteur voor de LHV was – goed samengewerkt met huisarts Rob Schure, een van zijn zonen. We hebben herinneringen opgehaald; zijn vader was streng, thuis en op school, maar hij deugde beslist. Een goede leraar; ik heb mijn liefde voor biologie deels aan hem te danken.
De bijnaam van gymnastiekleraar Wijnen was ‘de flup’. Wijnen deugde, ik was een paar keer bij hem thuis in relatie tot het toelatingsexamen Sportacademie.
Geschiedenisleraar Hendriks werd ‘de spons’ genoemd.
Leo: ‘We hadden een wiskundeleraar die zich voorstelde als PJAM Janssen. Hij nodigde ons uit om hem ‘pjam‘ als bijnaam te geven. Achteraf vermoedde ik dat hij dit deed omdat hij een opvallende hazenlip had en wilde vermijden dat we hem een gemene bijnaam zouden geven. Slim, en het werkte want hij werd ‘pjam’ genoemd.’
Er was een leraar bij wie een van de benen korter was dan het andere, waarschijnlijk als gevolg van polio. Vanwege de manier waarop hij daardoor liep kreeg hij de bijnaam ‘puntkomma’.
Leo vindt het ontstaan en het gebruik van de bijnaam ‘puntkomma’ respectloos en schandalig. Ik niet. Dat zijn dingen die precies passen bij die leeftijdsfase. Daar moet je als leraar ook tegen kunnen vind ik.
Zelf hebben mij de tien jaar dat ik onderwijs gaf nooit een bijnaam opgeleverd, helaas. Maar dat zal samenhangen met het onderwijstype: HBO en Universitair.
De Vries
Leo mailde mij een gebeurtenis met leraar Nederlands De Vries, bijnaam ‘het paard‘, dat grote indruk op hem en kennelijk ook andere klasgenoten gemaakt had. Het is een verhaal dat ook mij in het geheugen gegrift staat. Het is een van de anekdotes die ik regelmatig vertel als ik wil illustreren hoe intens kwaadaardig leraren/docenten kunnen zijn.
Anekdote: Aan het begin van de eerste les Nederlands na de zomervakantie van 1969 – krap twee maanden na het overlijden van mijn vader – suggereerde De Vries dat er vanwege het overlijden van mijn vader veel clementie was geweest bij de beoordeling of ik wel of niet over zou gaan van de 4e naar de 5e.
Ik reageerde zeer verontwaardigd, stond op en zei dat ik dit heel gemeen vond en verliet de klas.
Het gebeuren is ‘hogerhand’ kennelijk ter ore gekomen want Leo wist te melden dat De Vries hiervoor een reprimande van rector Meijer had gekregen.
Er klopte niets van zijn insinuaties. Logisch dat er in de lerarenvergadering over mij gesproken is; het overlijden en de begrafenis van mijn vader vielen immers in de proefwerkweek, dus had ik enkele toetsen gemist. Maar een zomer later ging ik gewoon over en deed vervolgens een prima eindexamen.
De Vries staat voor mij model voor hoe het niet moet. Ik heb werkelijk niets van hem geleerd. Mijn latere passie voor lezen, studeren en vooral voor schrijven heb ik ontwikkeld ondanks De Vries’ invloed.
Wat ik niet had kunnen denken is, dat kennelijk ook klasgenoten zoals Leo getroffen waren door die confrontatie. Dat De Vries een reprimande hiervoor heeft gekregen, wist ik niet meer. In dat tijdsgewricht hadden overigens noch de rector, laat staan De Vries zelf het besef dat excuses aan mij maken het enige juiste was geweest om te doen.
Context
Ik was een laatbloeier, een beetje een dromer, conflictmijdend, niet heel sociaal, geloof ik. Wat ik destijds wilde worden? Advocaat, architect, generaal.
Ik heb nooit, maar dan ook nooit gespijbeld. Daar was ik toen te ‘braaf’ voor, passend bij een laatbloeier. Geïnteresseerd in actieve sportbeoefening, in biologie en in techniek.
De twee laatste jaren op het Veldeke stonden in het teken van de gevolgen van de roerige jaren zestig waarin de ‘Verbeelding aan de Macht’ kwam. Een beweging die mijn grote sympathie had. En heeft trouwens. Ik weet nog goed dat ik – tot in al mijn vezels een Weegschaal ondanks mijn allergie voor astrologie – voortdurend betrokken was in het vinden van oplossingen voor conflicten tussen leraren en medeleerlingen.
Een aantal klasgenoten bezocht regelmatig café De Paddock op het Amorsplein, ook Leo. Ikzelf kwam er zelden maar des te vaker in de Tribunal aan het begin van de Tongersestraat. Meestal sloot ik daar een uitgaansavond in sociëteit Kombi af met nog een paar biertjes. En tot slot een frietje van Rika. Ik heb erover geschreven in de biografie van mijn Tante Annie.
Waar ik nog een levendige herinnering aan heb, is dat mijn examenjaar het schooljaar was, waarin in de brugklas voor het eerst meisjes toegelaten werden en ik herinner me ook de eerste vrouwelijke leerkracht. Ze was héél vrouwelijk met kleurige jurken, lang haar, gestifte lippen en uitbundige sieraden. Volgens mij was ze lerares Nederlands.
Pas op de Sportacademie ben ik activistisch geworden, zeer zelfs. Voor mijn gevoel kwam ik toen helemaal ‘uit de verf’. En zeker ook sociaal, relatiegericht. Een fantastische tijd van ontwikkeling en relatievorming. En mijn Sportacademierelaties zijn veel hechter gebleken dan mijn gymnasiumcontacten. Aan de Sportacademie heb ik zeker vijftien echte vrienden en vriendinnen overgehouden; aan het gymnasium… nul. Eigenlijk jammer.
Alleen de besten zijn goed genoeg
Een van mijn ‘stokpaardjes’ is het immense verschil dat de spaarzame ‘goede leraren’ maakten ten opzichte van de vele ‘slechte leraren’ die mijn klasgenoten en ik gehad hebben. Waren alle Veldekeleraren maar geweest zoals mijnheer Beuken, Schure, Cornips, Wijnen, Leunissen. Dan had ik niet alleen veel meer geleerd tijdens maar vooral ook veel meer genoten van de op zich geweldige gymnasiumtijd. Veel andere leraren waren – althans in mijn beoordeling – immers middelmatig tot slecht.
Het is onbegrijpelijk dat we het in Nederland kennelijk goed vinden dat steeds weer nieuwe cohorten leerlingen/studenten het slachtoffer zijn van de rechtspositie van evident slechte leraren. Terwijl er uitstekende oplossingen zijn om onzorgvuldigheid in dezen te vermijden.
En uiteraard moet onderwijs voor elke samenleving en dus elke regering topprioriteit zijn. Alleen de besten zijn goed genoeg. En die besten moeten we riant honoreren. Zij helpen immers jonge mensen, onze hoop voor de toekomst, ontwikkelen.